De machtspositie van de Belastingdienst
Zoals bekend, is het de bevoegdheid van de fiscus om het oordeel te geven van of een instelling die zich bezighoudt met een “goed doel” kan worden aangemerkt als ANBI (met alle voordelen van dien). Deze bevoegdheid is neergelegd bij het “ANBI-Team” van de Belastingdienst.
De afgelopen jaren is de ANBI-regelgeving als gevolg van allerlei omstandigheden aan grote wijzigingen onderhevig geweest en ook in de toekomst zullen nog veel zaken wijzigen. De indruk bestaat dat mede daarom wellicht niet altijd duidelijk is hoe de regels die in diverse wetten en besluiten zijn vastgelegd, precies moeten worden geïnterpreteerd. De praktische uitwerking en toepassing van deze regels lijkt met andere woorden “under
ongoing construction”.
Dit leidt soms tot principiële meningsverschillen tussen goede doelen en het ANBI-Team. Want hoe moet je een – alleszins reëel lijkende voorwaarde dat er een redelijke balans dient te zijn tussen de uitgaven ten algemenen nutte en de beheerskosten van een goed doel, nu precies kwantificeren?
Juist omdat de bevoegdheid tot aanwijzing van een goed doel tot ANBI bij de Belastingdienst ligt, is voor de hand liggend dat het ANBI-Team ervan uitgaat dat de wijze waarop zij een en ander interpreteert, de juiste is en zal verlangen dat het goede doel zich daaraan conformeert. Dit terwijl een en ander gemakkelijk tot voor het goede doel onredelijke cq onhaalbare resultaten zou kunnen leiden.
Zelfs zijn er geluiden dat het ANBI-Team uitdraagt dat zij bij het al dan niet toekennen van de ANBI-status een zelfstandige toetsing uitvoert en bijvoorbeeld de toetsing, uitgevoerd in het kader van een goedgekeurde aanvraag voor het CBF-keurmerk (toch niet het minste kwaliteitssymbool!), niet als beslissend of doorslaggevend aanmerkt!
Natuurlijk heeft de Belastingdienst hierin uiteindelijk niet het laatste woord: tegen de beslissing om een instelling al dan niet als ANBI aan te wijzen, staan bezwaar en beroep open. Een aansprekend voorbeeld daarvan is een uitspraak van 17 oktober 2013 van het Gerechtshof Amsterdam, die de (door de Rechtbank Haarlem overigens onderschreven) beslissing van de Belastingdienst om de Scientology-kerk niet
als ANBI aan te merken, vernietigde.
De vraag is echter in hoeverre hiermee verreweg de meeste goede doelen niet een onbereikbare worst wordt voorgehouden: een fiscale procedure is immers langdurig en kostbaar en de praktijk leert dat een groot aantal goede doelen voortkomt uit particuliere initiatieven, die elk dubbeltje drie maal moeten omdraaien alvorens het uit te geven.
Voor deze goede doelen is de mogelijkheid van een principiële procedure tegen een afwijzing van de aanvraag dan ook veelal pure theorie.
Met de voorgenomen “stroomlijning” van de kwalificatie van instellingen door middel van het creëren van een enkel validatiesysteem zal naar verwachting mogelijk een deel van deze problematiek verdwijnen. Vanaf het moment dat zo’n stroomlijning wordt ingevoerd, wordt in elk geval zeker gesteld dat iedereen dezelfde maatstaven en toetsingskaders aanlegt.
Maar zou het probleem principieel gesproken niet op andere wijze moeten worden
aangepakt?
Wanneer een norm wordt gecreëerd die – bijvoorbeeld – inhoudt dat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen uitgaven ten algemenen nutte en de beheerskosten, dan zou je toch mogen verwachten dat daar ook praktische handvatten voor de praktijk mee gepaard gaan?
Wanneer het de bedoeling zou zijn geweest om hiermee een “open norm” te creëren, die goede doelen de ruimte geeft – binnen bepaalde grenzen – op hun eigen wijze invulling daaraan te geven, dan zou men toch mogen verwachten dat deze bedoeling ook geuit wordt en dat ook het ANBI-Team rekening houdt met de toegekende “discretionaire bevoegdheid” en dus marginaal toetst en niet vasthoudt aan vooraf vastgestelde normen en kengetallen!
In een maatschappelijke werkelijkheid, waarin onder meer de overheid een zeer hoge mate van transparantie en openheid verlangt van goede doelen, zou het de overheid naar mijn mening in elk geval sieren wanneer van die kant eenzelfde transparantie en openheid geboden zou worden…..!
Mr. Peter van der Veen